Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
able
/ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig;
USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan
GT
GD
C
H
L
M
O
about
/əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat;
ADVERB: ongeveer, om;
USER: over, ongeveer, over de, over het, om
GT
GD
C
H
L
M
O
accounting
/əˈkaʊn.tɪŋ/ = NOUN: rekening;
USER: rekening, boekhoudkundige, boekhouding, accounting, de boekhouding
GT
GD
C
H
L
M
O
accuracy
/ˈæk.jʊ.rə.si/ = NOUN: nauwkeurigheid, accuratesse, nauwgezetheid, stiptheid;
USER: nauwkeurigheid, accuratesse, opname, juistheid, correctheid
GT
GD
C
H
L
M
O
across
/əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor;
PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van;
USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant
GT
GD
C
H
L
M
O
advising
/ədˈvaɪz/ = VERB: aanraden, adviseren, raden, raadgeven, berichten, kennisgeven;
USER: het adviseren, adviseren, het adviseren van, advisering, adviseren van
GT
GD
C
H
L
M
O
aid
/eɪd/ = NOUN: steun, hulp, bijstand, hulpmiddel, famulus;
VERB: helpen, bevorderen, bijstand verlenen, bijdragen tot;
USER: hulp, steun, helpen, de steun, te helpen
GT
GD
C
H
L
M
O
all
/ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig;
NOUN: al;
PRONOUN: alles;
ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al;
USER: alle, alles, al, allemaal, allen
GT
GD
C
H
L
M
O
allocation
/ˈæl.ə.keɪt/ = NOUN: toewijzing, toedeling;
USER: toewijzing, toedeling, verdeling, toekenning, allocatie
GT
GD
C
H
L
M
O
allow
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: toestaan, toelaten, zodat, mogelijk, kunnen
GT
GD
C
H
L
M
O
allows
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
analyses
/ˈæn.əl.aɪz/ = NOUN: analyse, ontleding, overzicht, zinsontleding, ontbinding;
USER: analyses, analysen, analyseert, analyse
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
annual
/ˈæn.ju.əl/ = ADJECTIVE: jaar-, eenjarig;
USER: jaar-, jaarlijkse, jaarlijks, de jaarlijkse, van jaarlijkse
GT
GD
C
H
L
M
O
are
/ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter;
USER: zijn, bent, is, worden
GT
GD
C
H
L
M
O
arrange
/əˈreɪndʒ/ = VERB: regelen, schikken, rangschikken, ordenen, arrangeren, inrichten, afspreken, disponeren, in orde brengen, vlijen, redderen, bijleggen;
USER: regelen, schikken, te regelen, op verzoek, verzoek een
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
automates
/ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren;
USER: automatiseert, geautomatiseerd, automatiseren, automatiseert de, automatiseert het
GT
GD
C
H
L
M
O
automation
/ˈɔː.tə.meɪt/ = NOUN: automatisering;
USER: automatisering, automation, automatiseren, automatisering van, automatiseringssystemen
GT
GD
C
H
L
M
O
balloon
/bəˈluːn/ = NOUN: ballon, luchtballon, bol;
USER: ballon, balloon, luchtballon
GT
GD
C
H
L
M
O
barriers
/ˈbær.i.ər/ = NOUN: barrière, slagboom, hindernis, hinderpaal, afsluiting, hek, scheidsmuur, sluitboom, heining, grenspaal, sperboom;
USER: barrières, hinderpalen, belemmeringen, hindernissen, obstakels
GT
GD
C
H
L
M
O
be
/biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren;
USER: zijn, worden, te, wel, is
GT
GD
C
H
L
M
O
best
/best/ = ADJECTIVE: best, allerbest;
ADVERB: best, allerbest;
VERB: overtreffen;
USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de
GT
GD
C
H
L
M
O
better
/ˈbet.ər/ = ADVERB: beter;
VERB: verbeteren;
ADJECTIVE: verbeterd;
USER: beter, betere, een betere, beter te, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
between
/bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door;
ADVERB: daartussen, er tussen in;
USER: tussen, tussen de
GT
GD
C
H
L
M
O
both
/bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de;
USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
businesses
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijven, ondernemingen, bedrijfsleven, activiteiten, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
chain
/tʃeɪn/ = NOUN: keten, ketting, reeks, rij;
VERB: ketenen, boeien, met ketens vastleggen, aan de ketting leggen;
USER: keten, ketting, chain, reeks
GT
GD
C
H
L
M
O
clients
/ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper;
USER: klanten, opdrachtgevers, cliënten, clients, klant
GT
GD
C
H
L
M
O
closely
/ˈkləʊs.li/ = ADVERB: van nabij, dicht op elkaar;
USER: van nabij, nauw, nauw samen, dicht, voet
GT
GD
C
H
L
M
O
cloud
/klaʊd/ = NOUN: wolk, grote menigte;
VERB: verduisteren, bewolken, benevelen, overschaduwen, bezoedelen, vlammen, vegen, betrekken;
USER: wolk, cloud, wolken, wolk De
GT
GD
C
H
L
M
O
committed
/kəˈmɪt.ɪd/ = ADJECTIVE: toegewijd;
USER: toegewijd, gepleegd, begaan, zich, vastgelegd
GT
GD
C
H
L
M
O
concentrate
/ˈkɒn.sən.treɪt/ = VERB: concentreren, samentrekken;
USER: concentreren, richten, zich concentreren, concentraat, te concentreren
GT
GD
C
H
L
M
O
consultants
/kənˈsʌl.tənt/ = NOUN: consultant, consulterend geneesheer;
USER: consultants, adviseurs, consulenten, adviesbureaus
GT
GD
C
H
L
M
O
continuously
/kənˈtɪn.ju.əs/ = NOUN: voortzetting, vervolg, bestendiging, prolongatie;
USER: doorlopend, voortdurend, permanent, continu, continue
GT
GD
C
H
L
M
O
control
/kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind;
VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen;
USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle
GT
GD
C
H
L
M
O
core
/kɔːr/ = NOUN: kern, hart, klokhuis, binnenste, pit;
USER: kern, kern van, belangrijkste, kernactiviteiten, de kern
GT
GD
C
H
L
M
O
creating
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van
GT
GD
C
H
L
M
O
crm
= USER: crm, crm In
GT
GD
C
H
L
M
O
crow
/krəʊ/ = VERB: hurken, in elkaar duiken, ineenduiken;
USER: kraai, Crow, kraaien, kraai van, de Kraai
GT
GD
C
H
L
M
O
customer
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant
GT
GD
C
H
L
M
O
customers
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten
GT
GD
C
H
L
M
O
data
/ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof;
USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te
GT
GD
C
H
L
M
O
delivering
/dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen;
USER: leveren, het leveren van, leveren van, het leveren, afleveren
GT
GD
C
H
L
M
O
demo
/ˈdem.əʊ/ = NOUN: demonstratie;
USER: demonstratie, demo
GT
GD
C
H
L
M
O
developers
/dɪˈvel.ə.pər/ = NOUN: ontwikkelaar;
USER: ontwikkelaars, developers, projectontwikkelaars, AOL
GT
GD
C
H
L
M
O
development
/dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing;
USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van
GT
GD
C
H
L
M
O
difference
/ˈdɪf.ər.əns/ = NOUN: verschil, onderscheid, prijsverschil, geschil, onenigheid, koersverschil, schroomvalligheid, gebrek;
VERB: onderscheiden;
USER: verschil, tijdsverschil, verschillen, onderscheid
GT
GD
C
H
L
M
O
differences
/ˈdɪf.ər.əns/ = NOUN: verschil, onderscheid, prijsverschil, geschil, onenigheid, koersverschil, schroomvalligheid, gebrek;
VERB: onderscheiden;
USER: verschillen, verschil, de verschillen, verschillen tussen, verschillen in
GT
GD
C
H
L
M
O
director
/daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman;
USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur
GT
GD
C
H
L
M
O
distributors
/disˈtribyətər/ = NOUN: verdeler, stroomverdeler, uitdeler;
USER: distributeurs, verdelers, de distributeurs
GT
GD
C
H
L
M
O
document
/ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: document, stuk, akte, dokument, bewijsstuk, oorkonde, ceel;
VERB: documenteren;
USER: document, document te, documenten, document wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
effective
/ɪˈfek.tɪv/ = NOUN: effectief, effektief, soldaat in werkelijke dienst;
ADJECTIVE: effectief, doeltreffend, werkzaam, werkelijk, krachtig, afdoend, krachtdadig, effect hebbend, uitwerking hebbend;
USER: effectief, doeltreffend, effectieve, doeltreffende, daadwerkelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
efficiency
/ɪˈfɪʃənsi/ = NOUN: rendement, doeltreffendheid, werking, bekwaamheid, geschiktheid, krachtdadigheid;
USER: rendement, doeltreffendheid, efficiëntie, efficiency
GT
GD
C
H
L
M
O
employees
/ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé;
USER: medewerkers, werknemers, personeel, de werknemers
GT
GD
C
H
L
M
O
enables
/ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: maakt, stelt, laat, kunnen, kan
GT
GD
C
H
L
M
O
enabling
/ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: waardoor, inschakelen, zodat, mogelijk, waarmee
GT
GD
C
H
L
M
O
end
/end/ = NOUN: einde, eind, uiteinde, afloop, doel, slot, punt, besluit, oogmerk;
VERB: eindigen, aflopen, ophouden;
USER: einde, eind, uiteinde, end, het einde
GT
GD
C
H
L
M
O
energy
/ˈen.ə.dʒi/ = NOUN: energie, arbeidsvermogen, wilskracht, fut, nadruk, spirit;
USER: energie, energiebronnen, energieverbruik
GT
GD
C
H
L
M
O
english
/ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels;
ADJECTIVE: Engels
GT
GD
C
H
L
M
O
ensure
/ɪnˈʃɔːr/ = VERB: verzekeren, beveiligen;
USER: verzekeren, zorgen, waarborgen, garanderen, ervoor te zorgen
GT
GD
C
H
L
M
O
erp
= USER: erp, erpen
GT
GD
C
H
L
M
O
experience
/ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding;
VERB: ervaren, ondervinden;
USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren
GT
GD
C
H
L
M
O
experienced
/ikˈspi(ə)rēəns/ = ADJECTIVE: ervaren, met ervaring, deskundig, geoefend, bedreven;
USER: ervaren, ervaring
GT
GD
C
H
L
M
O
flow
/fləʊ/ = NOUN: stroom, vloed, toevloed, golving, overstrooming;
VERB: stromen, vloeien, lopen, vlieten, overvloeien, golven, opkomen;
USER: stroom, stromen, vloeien, stroming, doorstroming
GT
GD
C
H
L
M
O
focus
/ˈfəʊ.kəs/ = NOUN: focus, brandpunt, haard, centrum;
VERB: verzamelen, bijeenkomen, opeenhopen;
USER: focus, richten, concentreren, gericht, zich richten
GT
GD
C
H
L
M
O
focused
/ˈfəʊ.kəst/ = USER: gericht, gerichte, gefocust, geconcentreerd, richtte zich
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
friendly
/ˈfrend.li/ = ADJECTIVE: vriendelijk, vriendschappelijk, aardig, bevriend, lief, welwillend, voorkomend, goedgezind;
USER: vriendelijk, vriendschappelijk, vriendelijke, kinderen, friendly
GT
GD
C
H
L
M
O
functions
/ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid;
VERB: werken, fungeren;
USER: functies, taken, functie, functioneert
GT
GD
C
H
L
M
O
global
/ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-;
USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal
GT
GD
C
H
L
M
O
go
/ɡəʊ/ = VERB: gaan, lopen, vertrekken, verdwijnen, verlopen, gangbaar zijn, van stapel lopen, worden;
NOUN: gang, het gaan, beurt, vaart, mode, vuur, fut, bezieling;
USER: gaan, ga, naar, te gaan, gaat
GT
GD
C
H
L
M
O
goal
/ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk;
USER: doel, goal, doelstelling, doelpunt, doel te
GT
GD
C
H
L
M
O
greatly
/ˈɡreɪt.li/ = ADJECTIVE: zeer;
ADVERB: zeer, hoogst, hoog, groots, op grootste wijze;
USER: zeer, sterk, aanzienlijk, veel, enorm
GT
GD
C
H
L
M
O
grow
/ɡrəʊ/ = VERB: groeien, toenemen, telen, worden, aangroeien, ontstaan, wassen, gebeuren, toegaan, aanbouwen, voortgang hebben, aanstuiven;
USER: groeien, te groeien, groeit, laten groeien, kweken
GT
GD
C
H
L
M
O
growth
/ɡrəʊθ/ = NOUN: groei, toename, ontwikkeling, aanwas, wasdom, toeneming, gezwel, uitwas;
USER: groei, de groei, groei van, growth, groei te
GT
GD
C
H
L
M
O
highly
/ˈhaɪ.li/ = ADJECTIVE: zeer;
ADVERB: hoogst, buitengewoon;
USER: zeer, hoogst, sterk, hoog, uiterst
GT
GD
C
H
L
M
O
holy
/ˈhəʊ.li/ = ADJECTIVE: heilig, geheiligd, gewijd, sacraal;
USER: heilig, heilige, Holy, heiligen, de Heilige
GT
GD
C
H
L
M
O
impairment
/ɪmˈpeər/ = NOUN: verslechtering, verergering, verslechting;
USER: verslechtering, bijzondere, bijzondere waardevermindering, bijzondere waardeverminderingen, waardevermindering
GT
GD
C
H
L
M
O
impartial
/ɪmˈpɑː.ʃəl/ = ADJECTIVE: onpartijdig, neutraal, onvooringenomen, afzijdig, opartijdig;
USER: onpartijdig, onpartijdige
GT
GD
C
H
L
M
O
implement
/ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren;
NOUN: werktuig, instrument;
USER: uitvoeren, uitvoering, uitvoering van, voeren, implementeren
GT
GD
C
H
L
M
O
implementation
/ˈɪm.plɪ.ment/ = NOUN: uitvoering, verwezenlijking,, verwezenlijking, implementatie
GT
GD
C
H
L
M
O
important
/ɪmˈpɔː.tənt/ = ADJECTIVE: belangrijk, essentieel, wezenlijk, van betekenis, gewichtig, ernstig, verwaand, hoogdravend, gezwollen;
USER: belangrijk, belangrijke, belang, belangrijkste, van belang
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
increase
/ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen;
NOUN: toename, verhoging, groei, vermeerdering, toeneming;
USER: verhogen, vergroten, verhoging, toenemen, toename
GT
GD
C
H
L
M
O
increased
/ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen, meerderen, vooruitgaan, verheffen;
USER: toegenomen, verhoogd, gestegen, verhoogde, steeg
GT
GD
C
H
L
M
O
increases
/ɪnˈkriːs/ = NOUN: toename, verhoging, groei, vermeerdering, toeneming, aanwas, kroost;
USER: verhogingen, verhoogt, stijgt, toeneemt, stijgingen
GT
GD
C
H
L
M
O
increasing
/ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen, meerderen, vooruitgaan, verheffen;
USER: toenemende, verhogen, verhoging, het verhogen, steeds
GT
GD
C
H
L
M
O
industries
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrieën, bedrijfstakken, industrie, sectoren, branches
GT
GD
C
H
L
M
O
industry
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector
GT
GD
C
H
L
M
O
information
/ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging;
USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
integration
/ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = NOUN: het groter maken;
USER: integratie, de integratie, integratie van, integreren
GT
GD
C
H
L
M
O
interchange
/ˈintərˌCHānj/ = NOUN: wisselwerking;
USER: interchange, wisselen, verwisselen, uitwisselen, uitwisselbaar
GT
GD
C
H
L
M
O
introduction
/ˌɪn.trəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: invoering, introductie, inleiding, voorstelling;
USER: introductie, inleiding, invoering, binnenbrengen, de invoering
GT
GD
C
H
L
M
O
inventory
/ˈɪn.vən.tər.i/ = NOUN: inventaris, boedelbeschrijving, boedel;
VERB: inventariseren;
USER: inventaris, inventarisatie, voorraad, voorraden, voorraadbeheer
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
knowledge
/ˈnɒl.ɪdʒ/ = NOUN: kennis, wetenschap, medeweten, bekendheid, kunde, geleerdheid;
USER: kennis, kennis van, kennis te, wetenschap, medeweten
GT
GD
C
H
L
M
O
leaders
/ˈliː.dər/ = NOUN: stippellijnen;
USER: leiders, leiders van, de leiders
GT
GD
C
H
L
M
O
leading
/ˈliː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: toonaangevend, leidend, vooraanstaand, eerste, toongevend, voornaamst, hoofd-;
NOUN: leiding, bestuur;
USER: leidend, toonaangevend, leiding, toonaangevende, leidt
GT
GD
C
H
L
M
O
like
/laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk;
PREPOSITION: zoals, als, zo;
CONJUNCTION: zoals, als, alsof;
VERB: willen;
NOUN: gelijke;
USER: zoals, als, alsof, net als
GT
GD
C
H
L
M
O
logistic
/ləˈdʒɪs.tɪks/ = USER: logistieke, logistische, logistiek, logistisch, de logistieke
GT
GD
C
H
L
M
O
make
/meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren;
NOUN: merk, fabrikaat;
USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt
GT
GD
C
H
L
M
O
management
/ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg;
USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van
GT
GD
C
H
L
M
O
managing
/ˈmanij/ = ADJECTIVE: beherend, handig, flink, overleggend;
USER: beheren, het beheren, beheer, het beheren van, beheren van
GT
GD
C
H
L
M
O
manufacturers
/ˌmanyəˈfakCHərər/ = NOUN: fabrikant;
USER: fabrikanten, producenten, fabrikanten van, fabrikant, de fabrikanten
GT
GD
C
H
L
M
O
maximize
/ˈmæk.sɪ.maɪz/ = VERB: maximaliseren, tot het uiterste vergroten;
USER: maximaliseren, te maximaliseren, maximaliseren van, maximale, optimaliseren
GT
GD
C
H
L
M
O
meet
/miːt/ = VERB: voldoen aan, samenkomen, ontmoeten, elkaar ontmoeten, bijeenkomen, tegenkomen, tegemoet komen, kennis maken, aantreffen, tegemoet gaan, afhalen;
NOUN: samenkomst;
USER: ontmoeten, voldoen aan, voldoen, te voldoen, te ontmoeten
GT
GD
C
H
L
M
O
mobile
/ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend;
USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon
GT
GD
C
H
L
M
O
more
/mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder;
PRONOUN: meer;
USER: meer, more, verder
GT
GD
C
H
L
M
O
multiple
/ˈmʌl.tɪ.pl̩/ = ADJECTIVE: meervoudig, veelvuldig, velerlei, veelsoortig, velerhande;
NOUN: veelvoud;
USER: meervoudig, veelvoud, meerdere, verschillende, veelvoudige
GT
GD
C
H
L
M
O
music
/ˈmjuː.zɪk/ = NOUN: muziek, bladmuziek;
ADJECTIVE: muziek-, muzikaal, melodieus, welluidend;
USER: muziek, Music, Bladmuziek, muzikale
GT
GD
C
H
L
M
O
need
/niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede;
VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden;
USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven
GT
GD
C
H
L
M
O
needs
/nēd/ = NOUN: behoefte aan;
USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van
GT
GD
C
H
L
M
O
obstacle
/ˈɒb.stɪ.kl̩/ = NOUN: belemmering, hindernis, hinderpaal, beletsel, hinder;
USER: hindernis, hinderpaal, belemmering, obstakel, obstakels
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
often
/ˈɒf.ən/ = ADVERB: vaak, dikwijls, veelal, menigmaal, gedurig;
USER: vaak, dikwijls, vaak ook, veelal, vaker
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
one
/wʌn/ = NOUN: een;
PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere;
ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one;
USER: een, men, ene, iemand
GT
GD
C
H
L
M
O
online
/ˈɒn.laɪn/ = USER: online, keer, online hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
optimize
/ˈɒp.tɪ.maɪz/ = VERB: perfectioneren;
USER: optimaliseren, te optimaliseren, optimaliseren van, het optimaliseren, optimaal
GT
GD
C
H
L
M
O
our
/aʊər/ = PRONOUN: onze, ons;
USER: onze, ons, Aanbevolen
GT
GD
C
H
L
M
O
passionate
/ˈpæʃ.ən.ət/ = ADJECTIVE: hartstochtelijk, driftig;
USER: hartstochtelijk, gepassioneerd, gepassioneerde, hartstochtelijke, passie
GT
GD
C
H
L
M
O
people
/ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente;
VERB: bevolken, bevolkt worden;
USER: mensen, personen, volk, mensen die, men
GT
GD
C
H
L
M
O
perpetual
/pəˈpetʃ.u.əl/ = ADJECTIVE: eeuwigdurend, eeuwig, altijddurend, vast, levenslang, herhaaldelijk, geregeld, onaflosbaar;
USER: eeuwigdurend, eeuwig, eeuwige, eeuwigdurende, voortdurende
GT
GD
C
H
L
M
O
premise
/ˈprem.ɪs/ = NOUN: premisse, voorafgaande stelling;
VERB: vooropstellen, vooraf laten gaan;
USER: premisse, uitgangspunt, vooronderstelling, veronderstelling, premise
GT
GD
C
H
L
M
O
process
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: procede, werkwijze, proces, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
processes
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: processen, procedes, werkwijzen, proces
GT
GD
C
H
L
M
O
productive
/prəˈdʌk.tɪv/ = ADJECTIVE: produktief, vruchtbaar, voortbrengend, producerend;
USER: produktief, vruchtbaar, productieve, productief, productiever
GT
GD
C
H
L
M
O
professionals
/prəˈfeʃ.ən.əl/ = USER: professionals, professionele, beroepsbeoefenaren, vakmensen, beroeps
GT
GD
C
H
L
M
O
provide
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
provider
/prəˈvaɪ.dər/ = NOUN: leverancier, kostwinner, verzorger;
USER: leverancier, provider, aanbieder, dienstverrichter
GT
GD
C
H
L
M
O
providing
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren
GT
GD
C
H
L
M
O
published
/ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen;
USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
race
/reɪs/ = NOUN: ras, race, wedstrijd, geslacht, wedloop, wedren, afkomst, stam, loop, loopbaan, volksstam, levensloop, stroom;
VERB: rennen, hard lopen, om het hardst lopen;
USER: race, ras, wedstrijd, geslacht, wedloop
GT
GD
C
H
L
M
O
real
/rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst;
NOUN: reaal;
USER: echt, reëel, echte, real, reële
GT
GD
C
H
L
M
O
reducing
/rɪˈdjuːs/ = NOUN: vermindering, vermageringsdieet;
USER: vermindering, verminderen, verminderen van, het verminderen, het verminderen van
GT
GD
C
H
L
M
O
remain
/rɪˈmeɪn/ = VERB: blijven, overblijven, achterblijven, resteren, overschieten;
NOUN: overblijfsel, ruïne;
USER: blijven, blijft, nog, te blijven, nog steeds
GT
GD
C
H
L
M
O
remove
/rɪˈmuːv/ = VERB: verwijderen, weghalen, elimineren, ontslaan, verplaatsen, afschaffen, afzetten, verhuizen, verzetten, wegruimen, wegzenden, opdoeken, afdanken;
NOUN: trap, graad van bloedverwantschap, bevordering op school, gerecht, gang;
USER: verwijderen, te verwijderen, verwijder, verwijdert, verwijderen van
GT
GD
C
H
L
M
O
requirements
/rɪˈkwaɪə.mənt/ = NOUN: vereiste, eis, behoefte;
USER: eisen, vereisten, voorschriften, behoeften, voorwaarden
GT
GD
C
H
L
M
O
resource
/rɪˈzɔːs/ = NOUN: hulpbron, redmiddel, toevlucht, vindingrijkheid, uitkomst;
USER: hulpbron, bron, resource, middelen, hulpbronnen
GT
GD
C
H
L
M
O
respective
/rɪˈspek.tɪv/ = ADJECTIVE: respectief;
USER: respectief, respectieve, respectievelijke, betreffende, desbetreffende
GT
GD
C
H
L
M
O
retailers
/ˈriː.teɪ.lər/ = NOUN: kleinhandelaar, slijter;
USER: retailers, detailhandelaren, winkeliers, detaillisten, detailhandelaars
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
sales
/seɪl/ = NOUN: uitverkoop;
USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop
GT
GD
C
H
L
M
O
scale
/skeɪl/ = NOUN: schaal, weegschaal, toonladder, schub, aanslag, ketelsteen, maatstaf, toonschaal, reeks, tandsteen;
VERB: schubben, meten;
USER: schaal, weegschaal, omvang, grootschalige, Kleinschalig
GT
GD
C
H
L
M
O
serve
/sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn;
NOUN: serve;
USER: dienen, serveren, bedienen, te dienen, dienst
GT
GD
C
H
L
M
O
software
/ˈsɒft.weər/ = NOUN: software, programmatuur;
USER: software, software te, programmatuur
GT
GD
C
H
L
M
O
solutions
/səˈluː.ʃən/ = NOUN: oplossing;
USER: oplossingen, oplossingen te, oplossing, oplossingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
specific
/spəˈsɪf.ɪk/ = ADJECTIVE: specifiek, bepaald, eigen, bijzonder, soortelijk, eigenaardig, soort-;
NOUN: specifiek middel;
USER: specifiek, bepaald, specifieke, bepaalde, bijzondere
GT
GD
C
H
L
M
O
stock
/stɒk/ = NOUN: voorraad, bouillon, stam, ras, lade, violier, stronk, blok;
VERB: in voorraad hebben, opslaan, inslaan;
ADJECTIVE: stereotiep;
USER: voorraad, stock, leverbaar, beelden
GT
GD
C
H
L
M
O
straightforward
/ˌstrātˈfôrwərd/ = ADJECTIVE: eenvoudig, rechtstreeks, oprecht, aalwaardig, aalwarig;
USER: eenvoudig, eenvoudige, ongecompliceerd, duidelijke, ongecompliceerde
GT
GD
C
H
L
M
O
streamline
/ˈstriːm.laɪn/ = ADJECTIVE: gestroomlijnd;
NOUN: stroomlijn;
USER: gestroomlijnd, stroomlijn, stroomlijnen, te stroomlijnen, stroomlijnen van
GT
GD
C
H
L
M
O
streamlining
/ˈstrēmˌlīn/ = USER: stroomlijning, stroomlijnen, het stroomlijnen, stroomlijning van, stroomlijnen van"
GT
GD
C
H
L
M
O
subtitles
/ˈsʌbˌtaɪ.tl̩/ = NOUN: subtitel;
USER: ondertitels, ondertiteling, subtitles, ondertiteld, film
GT
GD
C
H
L
M
O
such
/sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo;
PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke;
USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze
GT
GD
C
H
L
M
O
supplied
/səˈplaɪ/ = VERB: aanvullen;
NOUN: supplement, aanvulsel;
USER: meegeleverd, meegeleverde, geleverd, bijgeleverde, geleverde
GT
GD
C
H
L
M
O
supply
/səˈplaɪ/ = VERB: leveren, verschaffen;
NOUN: levering, voorziening, toevoer, aanvoer, leverantie, bezorging, plaatsvervanger;
USER: leveren, levering, te leveren, voorzien, verstrekken
GT
GD
C
H
L
M
O
support
/səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen;
NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun;
USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van
GT
GD
C
H
L
M
O
sustainable
/səˈstānəbəl/ = USER: duurzame, duurzaam, een duurzame, van duurzame, voor duurzame
GT
GD
C
H
L
M
O
system
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van
GT
GD
C
H
L
M
O
tailor
/ˈteɪ.lər/ = NOUN: kleermaker, tailleur;
VERB: kleren maken, kleermaker zijn, werken als kleermaker;
USER: kleermaker, maat, op maat, tailor, maat van
GT
GD
C
H
L
M
O
take
/teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen;
NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette;
USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren
GT
GD
C
H
L
M
O
team
/tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening;
VERB: samenwerken, aanspannen;
USER: team, ploeg, team van, het team
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
terminal
/ˈtɜː.mɪ.nəl/ = NOUN: terminal, klem, eindstation, eind, einde, eindlettergreep;
ADJECTIVE: eind-, eindstandig, periodiek, grens-;
USER: terminal, klem, aansluiting, terminale
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
their
/ðeər/ = PRONOUN: hun, haar;
USER: hun, de, van hun, het, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
them
/ðem/ = PRONOUN: hen, ze, hun, zich, haar;
USER: hen, ze, deze, te, hun
GT
GD
C
H
L
M
O
through
/θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe;
PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per;
ADJECTIVE: doorgaand;
USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van
GT
GD
C
H
L
M
O
throughout
/θruːˈaʊt/ = ADVERB: door, overal, door en door, dwars door, in alle opzichten, geheel en al;
USER: overal, door, hele, gehele, gedurende
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
today
/təˈdeɪ/ = ADVERB: vandaag, tegenwoordig, heden, op de huidige dag;
NOUN: heden, dag van vandaag;
USER: vandaag, om, vandaag de dag, huidige, vandaag nog
GT
GD
C
H
L
M
O
tools
/tuːl/ = NOUN: gereedschap;
USER: gereedschap, tools waarmee, instrumenten, hulpmiddelen, gereedschappen
GT
GD
C
H
L
M
O
traditional
/trəˈdɪʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: traditioneel;
USER: traditioneel, traditionele, de traditionele, klassieke
GT
GD
C
H
L
M
O
transforming
/trænsˈfɔːm/ = VERB: transformeren, omvormen, vervormen;
USER: transformeren, transformerende, het transformeren, transformeren van, transformatie
GT
GD
C
H
L
M
O
transparently
= ADVERB: transparant, doorzichtig;
USER: transparant, doorzichtig, transparante, transparante wijze, op transparante,
GT
GD
C
H
L
M
O
ultimately
/ˈʌl.tɪ.mət.li/ = ADVERB: tenslotte, eindelijk, ten laatste, per saldo;
USER: tenslotte, eindelijk, uiteindelijk, uiteindelijke, uiteindelijk de
GT
GD
C
H
L
M
O
understanding
/ˌəndərˈstand/ = NOUN: begrip, verstand, verstandhouding, betrekking, verband, omgang, schikking, verstandelijkheid;
ADJECTIVE: oordeelkundig, veelbegrijpend, bevattelijk,, inzicht, verstande
GT
GD
C
H
L
M
O
us
/ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons;
USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
users
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van
GT
GD
C
H
L
M
O
value
/ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting;
VERB: waarderen, taxeren, schatten;
USER: waarde, waarde heeft, value, prijs, waarde van
GT
GD
C
H
L
M
O
very
/ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt;
ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster;
USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder
GT
GD
C
H
L
M
O
visit
/ˈvɪz.ɪt/ = VERB: bezoeken, opzoeken, visiteren, afgaan;
NOUN: bezoek, visitatie, overkomst;
USER: bezoeken, bezoek, te bezoeken, bezoek dan, naar
GT
GD
C
H
L
M
O
warehouse
/ˈweə.haʊs/ = NOUN: magazijn, pakhuis, opslagplaats, warenhuis, stapelhuis;
VERB: opslaan;
USER: magazijn, pakhuis, opslagplaats, magazijn in, magazijn in de
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
website
/ˈweb.saɪt/ = NOUN: website;
USER: website, website van, website van het, site, de website
GT
GD
C
H
L
M
O
while
/waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel;
NOUN: tijdje, wijl, poos;
PREPOSITION: tot;
USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
within
/wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis;
PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per;
USER: binnen, in, op, onder, binnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
work
/wɜːk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen;
NOUN: werk, arbeid, werkplaats, het doen;
USER: werken, werk, te werken, werkt, het werk
199 words